In zen heb je drie soorten overdracht. Van zien naar ziend, van zien naar blind en van blind naar blind. Van blind naar ziend kan ook, maar is wat minder mainstream.
Van blind naar blind is gebruikelijk in het westen. De leraar weet niet waar hij het over heeft maar kan een leuk showtje opvoeren, de leerling heeft al helemaal geen idee. Dit is de reden dat het boeddhisme in het westen alweer uitsterft terwijl het nog nauwelijks bestaat. Daar helpt geen dharmaklasje tegen. Wil je verbijsterd achterblijven, klik hier.
Het gejammer over de hoge leeftijd van leraren moet ook maar eens afgelopen zijn. Onder de vijftig is sowieso te jong, rond zestig kun je een beetje meepraten. Als het goed is hè, begrijp me niet verkeerd. Dit is geen geklets in de ruimte, in Japan gelden deze criteria ook. En die hebben al wat langer ervaring (ja, ik weet. Zen at War was ook in Japan. Maar dat neemt niet weg dat.) Een zenmeester van vijftig is een jonkie. Je hebt die gerijptheid gewoon nodig. Dus die paniek over het ontbreken van een jongere generatie ‘leraren’, onzin.
Paniek over het ontbreken van belangstelling van een jongere generatie voor zen of boeddhisme, ja, die kun je hebben. Maar weet dus dat je daar zelf de oorzaak van bent. Jongere generaties zijn misschien beter in staat om echt van nep te onderscheiden, authenticiteit van pretentie. Dus niet mauwen, gewoon niet zo’n circus maken en zorgen dat je zelf eindelijk eens eerlijk wordt. Wie weet wat er dan nog eens gebeurt. Of niet. En dan is het ook goed toch? Of verdien je er geld aan?
Van zien naar blind komt ook voor. En soms met de beste bedoelingen. De lijn moet niet uitsterven, de groep studenten moet door kunnen, wie weet komt het ooit goed, hij of zij heeft allerlei andere grote kwaliteiten. Maar hoe goed de bedoeling ook, het is onverkort meewerken aan het verwateren van je eigen lijn. Je lost je ‘debt of gratitude’ ten aanzien van jouw leraar niet in, maar vergroot hem juist enorm. Zo worden heel wat rondjes gedraaid in doodskisten. Hoe pijnlijk ook, liever geen nazaat dan iemand die niet in staat is de essentie van het zenboeddhisme over te brengen. Hier past geen compromis.
Van zien naar ziend kan ook nog. Dat is het enige dat in orde is. Gasan Jitō (1727-97), een opvolger van Hakuin, spreekt na diens overlijden tegen zijn eigen monniken met grote bewondering over hem. Nou ja, over één dingetje dat hij deed.
“Wat ik bewonder is niet dat meester Hakuin zo’n grote deugdzaamheid had, of dat zijn reputatie zich nu uitstrekt tot in de verste hoeken van het land, of dat zijn verlichting ver uitsteeg boven die van alle grote leraren uit verleden en heden, of dat hij alle moeilijk te passeren koans één voor één helder doorgrondde, zonder uitzondering, of dat, als hij de dharma predikte in volledige vrijheid en onbevreesdheid, het was als de brul van de leeuwenkoning zelf, of dat, als hij was omringd door driehonderd, vijfhonderd of zeven- of achthonderd leerlingen, hij leek op een manifestatie van de Boeddha zelf. Maar bij alle zenleraren die ik heb bezocht in mijn jeugd, die machteloos waren om tegen mij in te gaan, antwoordde alleen de oude Hakuin me met dat vergif van hem, en gaf me drie keer een flink pak rammel, waarmee hij mij machteloos maakte, niet in staat om vooruit te gaan of terug, en zo zorgde hij ervoor dat ik de grote kwestie van mijn religieuze zoektocht kon afmaken – dát en alleen dát bewonder ik mateloos. Het is niet eenvoudig om dat als leraar te bereiken!”
uit: Hakuin’s Precious Mirror Cave, a Zen Miscellany, edited and translated by Norman Waddell, Counterpoint 2009, p. XXXIII
Gasan Jitō spreekt inmiddels uit eigen ervaring. Hij wéét hoe moeilijk het is en hij wéét hoe cruciaal en hoe bijzonder het is als je de juiste snaar weet te raken. Het vermogen de ander te stimuleren tot ontwaken is de essentie van meesterschap.
[Kalligrafie: ‘Hey! Listen!’ – Nantenbō – copyright © Mingei Arts Gallery – overgenomen na schriftelijke toestemming / shown with written permission]